
Balboekje vol muziek
02.02.2025
een bijdrage van Hendrik Vanden Abeele voor Concertgebouw Brugge
Veel kans dat je na deze voorstelling met het Padam-padam-deuntje naar huis fietst. Het door Edith Piaf beroemd gemaakte liedje is een oorwurm. De onomatopee van de hartenklop tikt walsend verder in je hoofd. Cet air qui m’obsède jour et nuit, schreef de dichter. Het melodietje schudt herinneringen wakker. Ik heb er een heel muziekboek van: J’en ai tout un solfège sur cet air.
Een heel muziekboek. Muziek van bijna twintig verschillende componisten. Dat is ongebruikelijk. Meestal staan avondvullende topstukken op het programma, of wordt muziek gespeeld van een groep verwante componisten. Ons muziekboek staat vol met namen, voller dan het balboekje van het populairste meisje op het bal. Afgezien van een Italiaan en een Belg staan voor de pauze vooral Duitsers en na de pauze vooral Fransen op het programma.
De zwaartepunten liggen op de as Duitsland-Frankrijk. Aan de Duitse kant horen we muziek uit het interbellum, terwijl de Franse kant overwegend jongere muziek op het bagagerek gebonden heeft. À Bicyclette, geschreven voor Yves Montand, blikt terug op de kindertijd van tekstschrijver Pierre Barouh. In het dorp waar ik opgroeide, schrijft hij, fietsten we voortdurend rond. Als het even meezat konden we de dochter van de postbode zien fietsen. Haar naam rijmt perfect op ‘fiets’ in het Frans. Ze heet Paulette.
Op zijn Frans
De oudste muziek is van Claude Debussy. Zijn Prélude à l’après-midi d’un faune uit 1894 is toch ook een beetje 20e-eeuws. De première als ballet was in Parijs op 29 mei 1912. Dat is precies een jaar voor Stravinsky’s Le Sacre du Printemps. In beide gevallen was de productie in handen van de Ballets Russes van Diaghilev. De choreografie was telkens van Nijinsky. Van Le Sacre kent iedereen het verhaal over het tumult bij de première. Maar een jaar eerder had ook de Prélude publieksonrust veroorzaakt. En als je straks na de pauze een eenzame fluit de Prélude hoort opstarten, bedenk dan even dat dit een echo vindt in Le Sacre, waar een eenzame fagot ook zo’n ijle arabeske aanheft.
Debussy wordt op de voet gevolgd door de Franstalige belg Jongen. Zijn muziek zweeft tussen laatromantische toonspraak en vleugjes Debussy. Voor La Musique koos Jongen een tekst van Baudelaire. Muziek overrompelt me zoals de zee, schrijft Baudelaire. Ik trotseer de golven borst vooruit, mijn longen gevuld als het doek van een zeil. In Sur la gréve zijn we op het strand aangekomen. Laat het zand even door je vingers glijden en bedenk hoe dat vluchtige zand zich mengt met het eeuwige strand. Hier hoor je waarom Franse componisten een lied als dit mélodie noemden, en niet chanson.
Toch is dat wat we de rest van de avond doen: chansons beleven. Van Trenet (opnieuw mijmeringen over een dorp van weleer), van Lemarque (een ode aan Parijs), van Moustaki (‘nooit alleen met mijn eenzaamheid’), van Lenoir (‘spreek me van de liefde’). Temidden al die mannelijke componisten is het Barbara (de Franse zangeres Monique Andrée Serf) die de vrouwelijke eer hoog moet houden. Na een aangenaam verblijf in het Duitse Göttingen in 1964, maakte ze een ode aan die stad. Ze zingt hoe Göttingen dan wel Parijs niet is, maar hoe ze toch van de mensen daar is gaan houden. Als we ooit weer de wapens zouden moeten opnemen, voegt ze eraan toe, zal ik toch een traantje wegpinken.
Op zijn Duits
Waar we na de pauze luchtig en ietwat melancholisch in de zetel wegzakken, is het in de eerste helft van dit concert een stuk donkerder en onrustiger. Dat begint meteen bij het openingslied, vooral beroemd in de engelstalige versie Mack the knife. Het topduo Brecht/Weill had van Kapitein Macheath een moordlustige verkrachter gemaakt. Hij is de antiheld van Die Dreigroschenoper (1928).
Met een selectie uit Zemlinsky’s Maeterlinck-liederen keren we even terug naar de periode voor de Grote Oorlog. De mysterieuze gedichten van de Belgische schrijver Maurice Maeterlinck – Nobelprijs literatuur 1911 – worden gedragen en versterkt door Zemlinsky’s bijzondere muzikale taal. Van deze liederen maakte Zemlinksy in 1924 een orkestrale versie.
Daarmee zitten we in het interbellum. Als kunstenaar kom je aan een splitsing in de weg. Blijf je in Duitsland en word je door de nazi’s vervolgd (zoals Nico Dostal overkwam), of doe je mee en zeg je na de oorlog dat je niet zo goed wist wat er gebeurde? Dat laatste deed de Zweedse zangeres Zarah Leander – door voorstanders die Leander genoemd, door tegenstanders Nazisirene. Haar versies van de liederen van Brühne en von Fenyes zijn te horen in Duitse propagandafilms. Ik heb nooit een politieke kleur gehad, zei ze na de oorlog.
Een voetnoot
Vorig jaar herdachten we het feit dat Busoni honderd jaar dood was. Zijn Berceuse élégiaque is een liefdevolle, zorgzame klaagzang van een man bij de doodskist van zijn moeder. Busoni levert ons een voetnoot bij het programma. Het valt op dat bijna alle muziek ‘bewerkt’ is, ‘gearrangeerd’. Dat zou je het gevoel kunnen geven dat deze muziek niet echt is, niet authentiek. Busoni dacht daar anders over. Voor hem was de daad van het noteren van muziek op zich al een transcriptie, een bewerking. Van het moment dat de pen bezit neemt van de noten, zei hij, verliest de oorspronkelijke gedachte zijn oorspronkelijke vorm. Dat is een visie die merkwaardig dicht komt bij wat in de meer populaire genres, waarvan we vanavond toch niet weinig voorbeelden horen, bijna een voorwaarde is. Maak je eigen versie van de muziek waar je van houdt. Dát is pas authentiek.