Luc Brewaeys in Flagey

Brewaeys in 5 titels

01.07.2025

een bijdrage van Melissa Portaels voor Muziekcentrum De Bijloke Gent

De reeks 360° Brewaeys zet de spots op componist, pianist, dirigent en VRT-muziekregisseur Luc Brewaeys. Tien jaar na zijn dood proberen we zijn oeuvre te doorgronden aan de hand van de titels van zijn werken. Lachen toegestaan.

Talisker, OBAN, Laphroaig, Cardhu

Nee, een klassieke roadtrip langs Schotse distilleerderijen is dit niet. Wel een intrigerende tocht door de favoriete smaken van Luc Brewaeys, waaraan hij enkele van zijn composities verbond. Niet zozeer omdat de muziek zou klinken zoals deze whisky’s smaken, maar omdat een werk nu eenmaal om een naam vraagt. En, zoals Brewaeys zelf ooit liet optekenen: “Je moet niet jezelf serieus nemen, maar je muziek.” Toch vertellen de vaak humoristische titels in zijn werkenlijst meer over de componist en zijn muziek dan je op het eerste gezicht zou denken. Neem ‘OBAN’: die whisky heeft volgens Brewaeys een ronde, volle smaak, waarbij hij vooral lage instrumenten zoals de contrabas, cello en altviool goed vond passen. Dat die lage instrumenten opvallend hoge noten voor hun doen moeten spelen, heeft dan weer alles te maken met het unieke timbre dat elk instrument heeft. Alle altvioolmopjes ten spijt: de viool kan de altviool hier níét vervangen.

Painted Pyramids

Geschilderde piramides? Het mengen van klankkleuren is een van de belangrijkste elementen in Brewaeys’ componeren. Daarmee sluit hij aan bij het spectralisme, een van oorsprong Franse stroming waarvan Gérard Grisey en Tristan Murail de bekendste boegbeelden zijn. De spectrale componist vindt zijn materiaal door klanken te ontleden. Een lichtstraal die je met een prisma breekt, waaiert uit in een prachtig kleurenspectrum: net zo bestaat ook elke klank uit een combinatie van geluidsgolven. Talloze boventonen en bijgeluiden klinken met de grondtoon mee en zorgen ervoor dat dezelfde noot anders klinkt op een viool dan op een altviool. Het openbreken van zo’n klank is voor spectralisten als het openen van een schatkist met een oneindige klankvoorraad, die ze dan ook nog eens kunnen ‘bijkleuren’ met electronics. In de spectrale muziek ontvouwen klankkleurwolken zich vaak langzaam voor de oren van de luisteraar. Maar dat is buiten Luc Brewaeys gerekend: hij houdt net van grote contrasten en schwung. Let maar op titels als ‘Fasten Seat Belts!’, ‘Fêtes à tensions’ en ‘Eppur si muove’ (‘En toch beweegt het’). De typische traagheid wisselde hij in voor afwisselend trage en zeer snelle passages, een wirwar van melodische lijnen, akkoorden en plotse klankuitbarstingen. Het liefst van al liet hij zoveel mogelijk tegelijk horen.

Symphony n°

Echt in zijn element was Brewaeys als hij voor orkest schreef. Daarin kon hij excelleren met zijn liefde voor overvloedigheid. Een pagina uit de partituur bestaat soms uit honderden noten. Dan hoeven die werken ook niet altijd titels te krijgen die tot de verbeelding spreken. Soms volstaat ook gewoon ‘symfonie’. De muziek spreekt dan voor zichzelf. ‘Niet dat de muziek niets uitdrukt,’ zei hij in een interview voor De Morgen, ‘ik voel wel degelijk van alles als ik schrijf of muziek beluister. Alleen is het niet noodzakelijk mijn bedoeling die gevoelens op de luisteraar over te brengen.’

Kientzyphonie

In datzelfde interview zei hij ook: ‘Eerst de muzikanten verleiden, daarna het publiek proberen te bekoren.’ Brewaeys richt zich in zijn vierde symfonie expliciet tot de uitvoerder aan wie hij het werk opdroeg, de saxofonist Daniel Kientzy. De muziek die Brewaeys schreef, is voor de muzikanten op z’n minst uitdagend te noemen. Soms zocht hij ook hun limieten op. In ‘Kientzyphonie’ laat hij de saxofonist twee saxen tegelijk bespelen. Geen koud kunstje! In ‘Non lasciate ogni speranza’ (‘Geef niet alle hoop op’) moest diezelfde saxofonist dat zeven minuten lang ononderbroken volhouden, wat alleen kan met de aartsmoeilijke techniek van circulaire ademhaling. Daarmee was de limiet bereikt, aldus Kientzy. Brewaeys hamerde erop dat de virtuositeit in zijn muziek nooit een gimmick was, maar een muzikale noodzakelijkheid. Dat verklaart wellicht waarom muzikanten zijn muziek zo graag op de pupiter zetten.

Last Minute Piece

Met dit korte stukje voor hobo en klarinet behaalde Brewaeys een persoonlijke recordtijd. Befaamd om zijn geflirt met deadlines, die hij meestal niet haalde, schreef hij ‘Last Minute Piece’ letterlijk op het laatste moment. Hij bokste het in amper een uurtje op café in elkaar om een concert te redden, waarin de zangeres verstek moest geven en het programma merkbaar korter was. Brewaeys ondertekende de partituur met ‘Esso ai. That’s it.’ Met die gesproken woorden sloten de muzikanten het concert dan ook af. Al bleef hij daar zelf bescheiden over: eens te meer leverde Brewaeys daarmee het bewijs dat hij een muzikaal genie was.

Enkele jaren geleden maakte MATRIX [Centrum voor Nieuwe Muziek] een tentoonstelling over het werk van Luc Brewaeys. De online component van deze expo kan je nog altijd bezoeken.