
EXILE, New worlds in music
02.02.2025
een bijdrage van Thomas Dieltjens voor Het Collectief
Immigratiestromen zijn er altijd al geweest, mensen verlaten hun geboortegrond al sinds mensenheugenis en dat om heel uiteenlopende redenen: oorlog, vervolging, maar ook ontbering of klimaatverandering.
In het interbellum van de twintigste eeuw kozen een hele schare topcomponisten het hazenpad, op de vlucht voor de nazi’s. Hun eindbestemming was vaak de Verenigde Staten, velen kozen ervoor een nieuw leven uit te bouwen in Los Angeles of New York. Hun artistieke leven kreeg daardoor een nieuwe wending, hun ballingschap veranderde hun kijk op zichzelf en de wereld. De folklore van het achtergelaten thuisland wordt bijvoorbeeld een te koesteren element, het pacifisme komt op geestdriftige manier naar voren, terwijl Europa verscheurd wordt door fascisme en communisme…
Collegium Vocale en Het Collectief zoomen in op deze boeiende, soms beklijvende thematiek en willen met deze voorstelling ook een licht werpen op de individuele, steevast tragische verhalen van de grote hordes mensen die vandaag hun thuisland verlaten…


Het mannenkoor opent het concert met Zu Potsdam unter den Eichen, een protestlied tegen de oorlog van Kurt Weill op tekst van Bertold Brecht. Het lied beschrijft een begrafenisprocessie voor een anonieme soldaat die in een kist ligt met het opschrift: Jedem Krieger sein Heim (Elke soldaat zijn thuis). Het cynisme van deze spreuk legt de hypocrisie van de Duitse samenleving ten tijde van de Weimarrepubliek op een pijnlijke manier bloot. Het graf blijkt immers de enige, bittere beloning voor het patriottisme van de soldaat.
Met zijn Kantaten aus dem Exil, een reeks van negen ‘kamerkantates’ voor solostem en vier instrumenten maakt Hanns Eisler in 1937, tijdens zijn ballingschap in Denemarken, een gelijkaardig pacifistisch statement. Als marxist klaagt hij niet enkel de gruwel van de oorlog op zich aan, maar vooral de benarde positie van ‘de kleine man’, die het meest te lijden heeft onder de grote conflicten van de geschiedenis. De teksten zijn van romanschrijver Ignazio Silone, medeoprichter van de Italiaanse Communistische Partij. De directe, militante boodschap van deze teksten komt mooi tot zijn recht door de sobere bezetting en de economische componeerstijl, die Eisler, ondanks zijn opleiding bij Arnold Schönberg, meer en meer zou gaan hanteren...
Het vrouwenkoor keert met Aurikelchen van Alexander von Zemlinsky enkele decennia terug naar het Weense fin de siècle. Dit charmante koorwerk uit 1898 dat de schoonheid van de aurikelbloem bezingt, staat op tekst van Richard Dehmel, een dichter die in de mode was in die tijd en die ook de inspiratie leverde voor Schönbergs Verklärte Nacht. Zemlinsky, die later bekend werd om zijn bijdragen aan de laatromantische en vroegmodernistische muziek, leefde een leven vol uitdagingen. Zijn Joodse afkomst dwong hem in de jaren 1930 in ballingschap, eerst naar Praag en later naar de Verenigde Staten.
Ook Stefan Wolpe ging in 1933, als Jood en politiek geëngageerd kunstenaar, op de loop voor het nazisme. Na Wenen en Palestina vestigde hij zich uiteindelijk in de Verenigde Staten, waar hij een invloedrijk componist en docent werd. Musik zu Hamlet schreef hij net voor zijn vlucht als toneelmuziek voor een theaterproductie in Berlijn. Wolpes muziek vertrekt vanuit Schönbergs dodecafonie en klinkt radicaal expressionistisch. In de VS voelde Wolpe zich dan ook verwant met de abstract expressionistische schilders, en was hij compositieleraar van onder meer Morton Feldman.
Arnold Schönbergs Drei Satiren opus 28 is een humoristisch en scherpzinnig werk dat kritiek levert op de muziekwereld en de spanningen tussen traditie en moderniteit die haar verdelen. Schönberg schreef het werk toen hij 51 jaar oud was en zich op het hoogtepunt van zijn carrière bevond. Toch bleef hij gevoelig over zijn artistieke zelfbeeld.
“Ik schreef dit werk toen ik erg boos was over aanvallen van enkele jongere tijdgenoten en ik wilde hen waarschuwen dat het niet goed is om mij aan te vallen.”
In de inleiding van de Drei Satiren noemt hij vier groepen die hij wilde aanspreken: ten eerste degenen “die hun persoonlijke heil zoeken op een middenpad”. Verder allen die zich op het verleden oriënteren, achterom kijken in plaats van vooruit, ten derde de “folkloristen” en ten vierde “alle ‘… ismen’ waarin ik alleen maar maniërisme kan zien.”
Het eerste deel, Am Scheideweg, reflecteert over de keuze tussen oude en nieuwe muzikale wegen, en speelt met de paradox van vrijheid en dogma’s in de kunst. In het tweede deel, Vielseitigkeit, introduceert Schönberg het personage Modernski – volgens sommigen wordt hier overduidelijk Stravinsky bedoeld – een karikatuur van de oppervlakkige modernist die de modes van de tijd volgt zonder authentieke diepgang. Het slotdeel, Der neue Klassizismus, combineert vocale en instrumentale elementen om de ironie van het neoclassicisme te onthullen: terwijl klassieke structuren worden gevierd, tonen ze hun beperkingen in een veranderende tijd. In deze satirische meesterwerkjes verenigt Schönberg een vernieuwende muzikale taal, vol van compositorische spitsvondigheden en kwinkslagen, met intellectuele en speelse kritiek.
Nadat de nazi’s in 1933 de muziek van Béla Bartók gebrandmerkt hadden als ‘entartete Musik’ duurde het nog zeven jaar vooraleer hij vluchtte naar de Verenigde Staten. In 1938 was hij daar wel al op concertreis geweest, en voor die gelegenheid componeerde hij zijn Contrasts. Dit bijzonder originele werk werd besteld door twee goede vrienden, de jazzklarinettist Benny Goodman en violist Joseph Szigeti, met wie Bartók ook de wereldcreatie speelde. Bartók verzoent zijn eigen modernistische componeerstijl met elementen uit de Hongaarse volksmuziek en subtiele verwijzingen naar de jazz. De titel maakt duidelijk dat Bartók niet naar een symbiotische eenheid op zoek was: we horen energieke dansritmes afgewisseld met introspectieve melodieën, scherpe dissonanten versus lyrische momenten. Maar het grootste contrast zit in de combinatie van drie uitermate verschillende instrumenten, die, ondanks hun specifieke klank en expressieve taal, toch proberen een boeiende conversatie tot stand te brengen.
Ook Paul Hindemith belandde uiteindelijk in de VS, na enkele jaren ballingschap in Vevey, Zwitserland. Zijn muziek werd eveneens in 1936 door de nazi’s verboden, maar vooral de Joodse afkomst van zijn vrouw maakte het leven in Duitsland onhoudbaar. Omgeven door de serene schoonheid van het meer van Genève en de omliggende natuur componeerde Hindemith zijn Six Chansons (1939) voor gemengd koor.
Hindemith vond inspiratie in zes Franstalige gedichten van Rainer Maria Rilke. Elk stuk uit de cyclus schetst een poëtisch beeld van de natuur en het menselijk bestaan, variërend van de gracieuze beweging van een zwaan tot de introspectieve stilte van de winter. Wellicht zocht Hindemith naar houvast in deze verfijnde lyriek om de turbulente tijden het hoofd te kunnen bieden.
Igor Stravinsky verbleef bij het begin van de Tweede Wereldoorlog in Zwitserland en besliste tijdens de Russische revolutie in 1917 niet terug te keren naar zijn thuisland. Uit die periode stammen twee bundels liederen met piano: de Three Tales for Children en de Four Russian Songs. Enkele van deze liederen bracht Stravinsky in de jaren ’50 samen onder de titel Four Songs, heel eigenzinnig geïnstrumenteerd met fluit, harp en gitaar. James Wood maakte op zijn beurt, speciaal voor deze productie, transcripties van zes van deze liederen, ditmaal begeleid door fluit, klarinet, viool, cello en piano. De teksten zijn nonsensicale aftelrijmpjes voor kinderen, waarin dieren vaak de hoofdrol spelen, of gaan over het leven op het Russische platteland. Stravinsky hield de gezongen lijnen heel eenvoudig en de harmonie heel tonaal, maar maakte het metrum en het ritme grillig en onvoorspelbaar.
James Wood maakte nog een tweede arrangement van de Vier Slovaakse Volksliederen voor gemengd koor en piano van Béla Bartók. Dit werk uit 1917 weerspiegelt Bartóks diepe fascinatie voor de volksmuziek van Centraal-Europa. Gebaseerd op authentieke melodieën die hij verzamelde tijdens zijn veldwerk in Slovakije*, combineert Bartók deze traditionele thema’s met subtiele moderne harmonieën en een meesterlijke koorklank. Elk van de vier delen vertelt een verhaal uit het Slovaakse* plattelandsleven, met thema’s als liefde, verlies, vreugde en traditie. Ondanks de eenvoud van de oorspronkelijke melodieën, transformeert Bartók ze tot een kunstmuzikaal werk vol expressie en emotionele diepgang. Deze liederen zijn niet alleen een eerbetoon aan de volksmuziek, maar ook een krachtig voorbeeld van hoe traditie en moderniteit harmonieus kunnen samensmelten.
tekst: Thomas Dieltjens
coverfoto: Schönberg Center Wien